In opdracht van de Commissie van Onderwijs werden in 1828 200 scholen in de provincie Groningen aangeschreven met het verzoek om enige vragen over hun dorp te beantwoorden. Maar liefst 177 schoolmeesters hebben geantwoord. De vragen werden aan de schoolmeester voorgelegd, omdat hij immers iemand was die alles weet en ieder geval goed kan vertellen.
Het doel van de vragen was om deze informatie te verzamelen, waarmee schoolopziener Nicolaus Westendorp een geologische en topografische kaart van de provincie kon samenstellen.
Bijna alle originele schoolmeestersrapporten zijn bewaard gebleven en zijn in het Rijksarchief in Groningen. De rapporten zijn nu online in te zien op www.Groningerarchieven.nl onder Bronbewerking.
Welke schoolmeester uit Doezum heeft de vragen beantwoord?
Dat was Jacob Haatjes Smid. Hij is geboren op 16 juli 1775 te Tolbert en werd in 1802 schoolmeester te Doezum aan de Openbare Lagere School. Hij is getrouwd met Feike Jans Schripsema uit Lutjegast op 7-11-1811. Hun dochter werd geboren op 7-12-1813 te Doezum, genaamd Martje Jakobs Smid. Ook was hij administrerend kerkvoogd.
Schoolmeester Smid heeft tot 1849 voor de klas gestaan, hij was toen 74 jaar! Aan het gemeentebestuur van Grootegast was in 1845 al een verzoek gedaan om de hoogbejaarde schoolmeester te vervangen of een hulpmeester aan te stellen. Het antwoord is dat schoolonderwijzer J.H. Smid met den meesten lust, ijver en belangstelling steeds waarneemt, dat hij in het geven van onderwijs niet minder naauwkeurig is dan bevorend, en Zijne geschiktheid daartoe door het klimmen der Zijner jaren nog geenszinds is geminderd.
Op 3-4-1855 is hij overleden te Doezum. Op 5-3-1849 komt meester J.G.T. Beerda, hij was ondermeester in Lutjegast. Meester Beerda trouwt op 2-8-1849 met de dochter van J.H. Smid, Martje. Hij is onderwijzer in Doezum tot november 1892, ook hij was 75 jaar toen hij mocht stoppen met lesgeven. Meester Beerda is overleden op 1-2-1901.
Jakob Haatjes Smid en Martje Beerda-Smid en J.G.T. Beerda zijn begraven vlakbij de St. Vitus kerk aan de noordoost kant. Ze hebben een dubbele grafsteen. Hoe rijker en voornamer de mensen waren, hoe dichter ze bij de kerk begraven werden.
Dit zijn de vragen en de antwoorden van het schoolmeestersrapport. De antwoorden zijn weergegeven in de schrijfwijze van die tijd.
1. Hoe is de naam van uwe woonplaats?
Doezum
2. Welke gehuchten en buurtschappen liggen in dezelve?
Hoe ver en in welke strekking liggen deze gehuchten of buurtschappen van de kerk? en wat weet gy, nopens den naamsoorsprong van ieder derzelver en van de plaats uwer woning zelve? De zoogenaamde Snippery een gehucht of buurtschap, naby de grenzen van Noordwyk; het ligt twintig minute ten zuiden en zuidoosten van de kerk. Men denkt dat deze naam aan hetzelve gegeven is, omdat daar in vroeger tyden voordelige snippenjagten werden gehouden. De Kornhorn ligt ten westen de Snippery en grenst aan Opende; het heeft een afstand van de kerk, gelyk met de Snippery, twintig minuten, het ligt van de kerk, ten zuidwesten of zuidzuidwesten; het heeft ook zoo men zegt, zyn naam van de jagt ontleend; hier werden in vroeger tyden veel korhoenen gevangen of geschoten, en omdat dit wild, hier in menigten verkeerde, noemde men die hoek de Korhoek of Korhorn; nu zegt men gewoonlyk de Kornhorn. Dit gehucht en de Snippery hebben hunne gemeenschap met de kerk door middel van het zogenaamde Ruskepad; dit pad zoogenoemd, om, dat het grootendeels gerigt is op eene kleine boerdery, die nog wel de Rusken genoemd wordt, en behoort aan, of in de Snippery. Ten Noorden de Kornhorn is eene buurt, in de Pebebosch en bestaat uit zeven huisgezinnen, het ligt vyftien minute van, en ten westen de kerk; mogelyk is de naam van de aanlegger Pebe geweest, waarom het nu nog Pebebosch genoemd wordt.- Ten Noorden het genoemde bosch, bylangs de Lauwers, en noordnoordwesten van de kerk plm. op een uur afstands van dezelve, vindt men het Stroobos een florisant gehucht, door middel van de scheepvaart en door dat er veel handel gedreven wordt: het heeft, zoo men zegt, zyn naam ontleend door een groote hoop stroo hetwelk de werklieden daar hadden verzameld, ten tyde dat de vaart daar gegraven is, om zich daarin of achter te schuilen, by regenachtige tyden, omdat er nog gene huizen voorhanden waren, waarin zy zich konden verbergen. Wanneer nu het werkvolk, naar hun werk gingen, of gaan moesten, dan zouden zy gezegd hebben, dat zy naar de Stroobult of Stroobosch gingen, om zoo hunne bestemming aan te duiden, en dit zou den naamsoorsprong zyn, waarom het nu nog Stroobos genoemd wordt. Ten Oosten van Stroobos plm. tien minute van daar en ten noorden de kerk op een uur afstands, ligt het dorp, waarom men het dorp noemd, weet niemand hier naders, dan naar gissing, het is eene verhevene, boven het omliggende, streek, en zal mooglyk eerst terp geweest zyn, en daarna Dorp. De Eeze: Dit buurtschap ligt ten zuiden van het Dorp. Het wordt nog Eese ook Eze, weer door een ander Eeze genoemd het laatste is het waarschynlykste, dewyl in de verdeeling der Clouwe, van het karspel Doezum, die gesteld was in het jaar 1601, deze naam, in diezelfde kluft, gevonden wordt, en Eezema kluft of Eezema stede genaamd wordt ; Of het voor dien tyd wel niet eene Es geweest is, zou my niet verwonderen, het is eene zandige hoogte die van boven met zwarte aarde bedekt is, en tot bouwen van allerhande zaden geschikt, wel dien naam gevoerd konde hebben, voornaamlyk toen het nog niet met bosch beplant is geweest. Uithorn. Tien minute ten Zuiden de Eeze en een half uur van het trekdiep of trekvaart, by het Dorp, loopt het oude Kolonelsdiep van het Oosten naar het Westen door het lage land tusschen de Eeze en een gehucht of buurt, dat men gewoonlyk de Uithorn noemd, het ligt tien minute ten noorden de kerk. Dit gehucht of buurtschap zal waarschynlyk dien naam bekomen hebben, wegens deszelfs ligging, het is eene uithoek die of dat wegens deszelfs hoogte in verband ligt met de buurt en de boerestreek bylangs de weg, noordoost en Zuidwest van de kerk, van hier mogelyk den naam van Uithorn. De buurt. De weg door Doezum, loopt van Grootegast Zuidwestwaarts naar Opende, de boerenwoningen staan geregeld, aan de Zuidoostkant van de weg, tot aan de buurt, waar men Herbergiers, Winkeliers, Schoenmakers, Bakker, Vleeschhouwer, Timmerlieden, Grutters, wevers enz. vindt. Ook is er eene kostelyke school, voor het lager onderwys, op vier minute afstands ten noordoosten van de kerk.
3. Is er ook dufsteen of duifsteen aan uwe kerk, en hoe groot zyn die steenen? Is er ook een opschrift op uwe torenklok of zyn er ook opschriften op uwe torenklokken? en zoo ja; hoe luiden die?
De kerk en toren.De kerk van muurwerk groot en sterk, en heeft aan het westeinde een dikke vierkante toren, die eene hoogte heeft van plm. twintig Nederlandsche Ellen in de toren is een vry goed uurwerk, en er hangt een klok in de toren die onder de breedte heeft van een El Nederl. En de hoogte van acht palmen en zes duimen. De toren is geheel van Dufsteen opgemetseld, die de breedte hebben van acht a tien duimen oude maat, de lengte is tien duimen en de dikte vier duimen oude maat, doch er loopen ook wel kleiner onder.- Het Koor is aanmerkelyk en van eenevroege bouworde. Boven om de klok vindt men de woorden: Heeft my Mr Petrus Overnei, op goedvinden van de Carspel luyden tot Doezum op `t Kerkhof gegoten. En aan de Zuidkant leest men Ao . R. Christ. M.D.C.X.C.V.I als de Hoog Edel. Geb. Heer Joh. Clant van Adwert. de Edele Heer Professor Gerhart Lamberts en D.E. Marten Harmens, kerkvoogden en de Eerwaarde D. Aioldus Vreese Pastor waren.- En op de Noordkant vind men de namen D.E. Klaas Fockes, alle Dorpsters. Doch hier is tusschen uitgekapt of weggemaakt, dat is zigtbaar.
4. Welke rivieren, stroomen, maren, kolken of diepen worden in uwe kerkelyke gemeente gevonden? en welke is derzelver loop en uitwatering?
Er loopt eene stroom de Zylroe genaamd, komt uit Opende en gaat aan de Zuidkant voorby de Pebebosch, en loopt even ten oosten de bosch eenige roeden noordwest af, dan wend zy zich naar het noordoosten tot aan de Uithorn, dan loopt zy weer enige roeden noordwestwaarts, en zoo wend zy zich door het noorden, vervolgens na het noordoosten met een bogt, tot dat zy valt in het oude Kolonelsdiep, hetwelk van het westen naar het oosten loopt, tot aan de grenzen van Grootegast, waar het in de Doezumer togt valt, en loopt noordwaarts door het Dorp en valt zoo in het hoofd of trekdiep.
5. Welke meeren in den omtrek van het dorp uwer woning, het zy nog aanwezig of drooggemalen?
6. Welke gasten, wierden, warven, essen, heuvels, hoogten of dyken in diens omvang? Hoe hoog zyn dezelve en welke is derzelver uitgestrektheid?
In het Zuidoosten en Zuiden van Doezum, in de lage hooilanden en in de Venen vindt men hier en daar eenige hoogten, van 3 tot 6 voeten boven de effen grond, welke alle opgevuld zyn met broken steen, gelyk overblyfsels van woningen, doch om welke redden weet my niemand te zeggen, waarom die daar zyn.
7. Welke bosschen zijn daar?
Pebebosch, doch bestaat meest uit Elderen, Berken, Nooten en Eiken kaphout; dat is hout, dat om de 8, 9 en 10 jaren opnieuws afgeknapt wordt, tot brandhout.
8. Welke zyn er de voortbrengselen uit ieder der drie natuurryken?
Bylangs de weg komende van Grootegast, en loopende Zuidwestwaarts, is aan beide zyden goed weideland voor het vee, en door de bemesting goed, vruchtbaar in Rogge, Boekweit, Haver, Boonen, Erwten, aardappels en veel goede vruchten in tuinen en hoven en een menigerlei soort van bloemen. Ook zyn er nog eenige Eiken boomen, doch ieder kamp of ieder sloot, heft twee Elderen wallen, hetwelk ook om de 8, 9, of 10 jaren gekapt wordt tot brandhout. Ook vindt men in deze streken veel wilgen snoeihout en Berken Rys tot Bezems; verders veel vruchtdragende geboomte als Appel, Pere, Pruime, Kerse, Noten, Aalbezién, Kruisbessen en Mispelboomen enz. De Veeteeld gaat hier sterk, in Paarden, Runders, Schapen, Verkens, Hoenders, Ganzen, Eenden en meer huisdieren zyn hier by menigten.
9. Welke is de grondsgesteldheid in de uitgestrektheid van uw kerspel? Hooger en dieper?
Doezum ligt tamelyk hoog bylangs de weg, want het hoogste water, zelfs de kersvloed van het jaar 1717, is hier weinig van beduidenis geweest. Aan de Zuidoostkant van de weg heeft men hier veelal een, twee, en drie hooge Kampen en dan volgt het lage hooiland, dat winters zoo wel onder water loopt als noordwaarts by het Kolonelsdiep; ten Zuiden deze lage hooilanden komt het veen, waar goede Bagger en turf gegraven wordt; de ondergrond van het veen loopt by de twee ellen opwaarts; tegen een, nog een weinig meer verhevener zandhoogte, met een weinig zwarte aarde bedekt, die het veen vervangt, loopende aan de Leidyk by langs Vredewold westwaarts, en is hier en daar, met een klein landgebruikers en arbeidershuis voorzien en vereenigd zich alzoo met de Snippery. Het land is hier min vruchtbaar en door de hoogte van het zand en de weinige aarde dor. Het veen loop took Westwaarts, tot aan het Ruskepad. Van de Snippery komt men in de Kornhorn, waar het aardryk meer vruchtbaar is, en gelyk te Doezum met de grond overeenkomt, doch men vindt er meer eikenhout. De Kornhorn loopt tegen Opende; en nu gaan wy weer noordwestwaarts over de koude weg (deze weg is in vroeger tyden zoo lag geweest, dat des zomers het water er op stond, van daar de naam koude weg) naar de lage meed of hooilanden, die wel acht a tien palmen lager liggen dan de Kornhorn. Dit loopt westwaarts om de Pebebosch bylangs de louwers, tot over het Kolonels diep, naar Stroobos: hier komt men op ander bodem, hier is het zware klei. By Stroobos, is de grond geschikt, om allerhande zwaar winterzaad te verbouwen en echt tot vetweiden voor het vee. Ten Oosten van Stroobos ligt het Dorp, op tien minute afstands, en één uur van de kerk; het bestaat ook meest uit kleigrond, en tot bouw- en weide even geschikt, als by Stroobos; het ligt hooger dan de landen, die het omringen, door middel van de til, komt de weg naar Doezum over het Dorp. Ten Zuiden het Dorp, by de weg, plm. 15 minuten van het Dorp, ligt een buurtschap de Eest, dat nog een weinig hooger, dan het Dorp gelegen is, hier is eene zandeerdige hoogte en geeft vruchten gelyk te Doezum; rondom de Eest is het land lag, dat wel een elle verschil met het hooge land zal hebben, en dit lage, brengt ons weer aan- en over het Kolonelsdiep, tot aan en by de Oostkant van de Uithorn, tot aan het hooge land, van de Doezumer streek. De Uithorn heeft eene leemachtige koude grond; door de bemesting en bearbeiden is zy tamelyk vruchtbaar in Rogge, Boekweit, haver enz. gelyk de Doezumer streek; doch het kaphout is er niet zoo weelderig. En zoo kom ik tot de 10de vrage waar ik niets van zeggen kan.
10. Welke kunsten of wetenschappen worden daarin beoefend?
11. Welke Fabryken, Trafyken of Handwerken worden daarin gedreven?
Bakkery in grof, klein brood en beschuit, Slagers of Vleeschhouwers, Grutters, Schoenmakers, Kleermakers, linen en woollen Wevers, Voerlieden, Huis- en Scheepstimmerlieden, zoo even genoemd, enz. Ook zyn onder het Karspel veel Kooplieden in boter en granen.
12. Welke is de luchtgesteldheid in uwe stad, in uw dorp of in uw gehucht?
Wanneer de wind uit het Noordwesten of noorden waaid, dan is het luchtgestel meest altyd koud en nadeelig voor de gezondheid, althans de ondervinding heeft ons geleerd, dat er dan dikwyls by de menschen ziekten ontstaan, zooals Pleuris, Galziekte, heete en koude Koortsen enz doch by deze winden heeft men zoo veel regens niet als met Zuidweste of Zuide winden, deze geven meer warmte aan het luchtgestel, ja soms een drukkende hitte, waar veeltyds een spoedige regen op volgt. De Zuidooste of Ooste wind, geeft meer vastigheid aan het luchtgestel en minder onweeder van Donder en Bliksem.
13. Hoe vele kerken, scholen, leesgezelschappen en zanggezelschappen bestaan er?
Een kerk, behoorende aan de Hervormde Gemeente. Eene school, twee Leesgezelschappen en een Zanggezelschap.
14. Welke middelen van bestaan hebben de inwoners van uwe woonplaats?
Voor het grootste gedeelte vinden zy dit, door middel van den landbouw en veeteeld, alsmede door sommige handwerken en neringen, zoo even opgenoemd, en door het dagloon van den arbeider.
15. Hoe is hunne platte taal?
Men verlangt dit door naive en uitgekozene voorbeelden opgehelderd te zien. De gewone taal is deze en komt voornamelyk hier op neder, Het water is van 't zummer zoo hoog west als gien olde mensken heugen mag, veul gras is deur het water bedurven het groene gras is rood geworden, dat geft gien goed hooi veur de koeijen en peerden, waardeur ligt ontstaan ken, dat er aanstaande veur jaar veul zieke biesten, en ook magere peerden gevonden worden.
16. Welke is hun algemeen karakter en hunne levenswyze; welke zyn hunne zeden en gewoonten?
Hoe meer dit in kleine huisselyke en maatschappelyke byzonderheden komt hoe liever; b.v. welke is de tyd van opstaan, van ontbyten, van middageten en avondeten, van bedgaan, van vermaken en uitspanningen, wyze van bezoeken, tafelgebruiken by het trouwen en by begravenisplegtigheden en gewoonten van allerlei aard, inborst, denkwyze enz. enz. De menschen bezitten over het algemeen een goed karakter, de gewone tyd van opstaan is des morgens even voor vyf uren, omdat de arbeider dan te vyf uren by zyn werk kan zyn, dit is voornamelyk by de boerenstand. De timmerman en de kleermakers, komen een uur later te werk en zullen hun opstaan daar wel wat naar regelen, meestal is het gebruik, dat, waar zy komen te werken de koffy klaar staat of spoedig gereed wordt gemaakt hetwelk meestal eerst gedronken moet worden, eer die menschen hun werk beginnen; de overige ingezetenen hebben zulk een juiste tyd niet van opstaan, doch meestendeels, wordt naar dezen regel zoo wat gehandeld; doch by, of in den winter zoo juist niet; - Van acht tot negen uren, is het de tyd algemeen van te ontbyten; van negen tot twaalf uren is de werktyd van den voordag, die genen die hun werk te huis hebben, nemen tusschen tien en elf uren een potje koffy en die hun werk op het land hebben, genieten zulks, als zy des middags te huis komen, om het middag eten te gebruiken, doch dit is gene vaste regel, het werkvolk geniet, na dat zy eene vaste spyze gebruikt hebben ook brei, of ander nat eten daarna. Voort na een uur wordt het werk van den dag weer voortgezet, doch, die hun werk op het land, met paarden verrigten vangen eerst ten twee uren aan, en dan duurt het achtermiddagschoft, tot des avonds zes uren, wanneer een ieder op het hooren luiden der klok, zyn werk verlaat en naar huis gaat, om het avond eten te gebruiken, dat dan meest als klaar staat, en uit aardappelen met wat spek of vleesch en daarna wat bry bestaat, die hun werk te huis hebben (dit voornamelyk) de handwerkslieden, gebruiken des namiddags, zoo wat, om drie uren of voort daarna een potje thee, of in plaats daarvan een potje koffy, naar goed vinden; doch hebben de vrouwtjes eens eene visite, dat hier eene zeldzaamheid, by andere plaatsen te vergelyken is, dan komt de koffypot te vyf uren weer op tafel; te zeven of acht uren wordt er veel by de burger des avonds gegeten, en dan ten tien uren, wat eerder of wat later, is het tyd van te bed te gaan; doch de landlieden, beginnen hunnen nachtrust, des avonds te acht of te 9 uren, doch bykans ook niet later; of het moet zyn, dat de een den ander, eene visite geeft; dan gaat het wel tot twaalf of een uren in den nacht; by, of op deze visite gebruiken de menschen veel cocolade met beschuit; ook by de boeren zyn er sommigen, die in plaats van dat, ook wel een boterham en wat thee gebruiken, ook komt er enkel een slokje sterke drank by, en hiermede gaat de visite weer af. By de begravenisplegtigheden, na dat het lyk is ter aarde bested, wordt er over het algemeen tot spys gepresenteerd, witte brood, en best kluinbier. Na den maaltyd gaat een ieder zyns weegs; doch de naaste vrienden van den overledenen, blyven nog wat vergadert en gebruik, gewoonlyk eerst een kopje thee en nemen dan afscheid van elkander. Voor de trouwplegtigheden kan ik hier nog opgeven, dat, wanneer de trouwdag gekomen is, gaat het jonge paar, met de daartoe benoodigde getuigen, naar het huis der Gemeente, ook volgt hen dan wel eens eene stoet van naastbestaanden, allen netjes gekleed, en om als het ware den luister van dien dag watt e vergrooten. Wanneer het trouwen gedaan is, gaat dit Gezelschap naar huis, en gebruikt, ieder naar zyn Staat, eene warme of koude maaltyd, en des avonds geniet dit gezelschap eenige uitspanning by sterke drank; hierby worden dan somwylen meer goede vrienden en vriendinnen genoodigd en zoo gaat deze plegtigheid ten einde. De menschen zyn hier hulpvaardig en gedienstig jegens elkander, en niet groot van inborst; ook niet hoog gevoelende van zich zelven en roemen niet op hunne bezittingen of vermogens; doch zyn mededeelzaam aan armen en behoeftigen. Des zondags wordt de kerkgang by velen niet vergeten.
17. Welke plaatselyke byzonderheden zijn u nog bekend, die onder geene der vorige vragen kunnen beantwoord worden?
Hieronder kan men ook nemen de Burgten en de voormalige Burgten, spookverschyningen en dergelyke bygeloovigheden, welke van ouden tyd zyn, en voorzeker op daadzaken van den tyd steunen, of uit heidenschen tyd afkomstig zyn; overleveringen, byzondere kinderliedjes of oude gezangen, die algemeen bekend zyn; oudheden, merkwaardigheden, geboorte van geleerde, kundige, dappere en verdienstelyke mannen van allerlei stand; enz. De Doezum zyn in vroeger tyden twee Burgten of zoo als men hier zegt, borgen geweest, de eene heft voort aan de westkant van de kerk gestaan, en is, laatst bewoond geweest door Harrit Bensema of Weijt Sikkema, (NB Sikkema of Siccama) dit kan ik niet nader bepalen, te Doezum en de andere op de Eest (of Eeze) en heeft behoort aan en is bewoond geweest door den HoogWelGeboren Jonkheer en Hoveling te Doezum Joh. Polman, doch hoe de namen der burgten geweest zyn kan ik niet opsporen; de eerste wordt nog wel de oude Borg genaamd, doc her zyn gene overblyfsels meer zigtbaar; by de laatste, op de Eeze, kan men dezelve bemerken wegens de grachten en lanen die nog over zyn, van geen van beiden zyn byzondere overbyfsels van geschiedenissen of voorvallen of byzonderheden overgebleven. De Pebebosch, zegt men, is door een oude, zoogenoemde vrygezel aangelegt, die Pebe geheten heft, waarvan de Bosch nog PebeBosch genoemd wordt. Ook is ere en nagedachtenis van Polman over. De laan in het west van Doezum welke oploopt naar Noordwyk, wordt heden Polmanslaan genoemd.